“Waarop lijkt het koninkrijk van God en waarmee zal ik het vergelijken?’ – Lukas 13:18
VERVAL
Een oude kerk, ergens in het midden van het land. Te mooi om plat te gooien maar te lelijk voor de toeristische foldertjes. Daar, achterin, tegen de muur, staat ’ie. De piano – althans, de restanten ervan. Meer dan vijftig jaar heeft hij dienst gedaan. Gemaakt om te aanbidden toen de kerken nog vol zaten en de mensen nog zongen.
Ooit was deze piano de trots van de kerk: een uniek instrument, fijner en subtieler dan het orgel, maar toch vol dynamiek en leven. Een gouden zet van de kerkenraad om deze piano te laten bouwen. Het werd een publiekstrekker. Meer dan eens trok een siddering door de kerk wanneer het orgel stopte en de piano begon en letterlijk een snaar werd geraakt. Ontroerend, hartverwarmend.
Maar de mensen zingen al lang niet meer. De kerk is leeg, de kerkenraad is dood. Behalve een verdwaalde toerist en een enkele oude gelovige komt er niemand binnen. De piano staat stof te vangen: stil en ongebruikt. En met de jaren valt hij meer uiteen: roest op de snaren, de hamertjes die uit elkaar vallen, het hout waar de rot in komt. De klankkast zakt scheef, het stof hoopt zich op.
Af en toe, heel af en toe, strijkt de koster even langs de toetsen. Een valse toon, onhoorbaar voor de mensen buiten. Een vage herinnering aan lang vervlogen tijden, toen de mensen nog zongen. Zou het ooit weer gebeuren? Zou het nog kunnen, dat mensen weer zingen?
ONTDEKKING
Op een dag wordt de zware deur van de kerk geopend. De koster komt binnen, gevolgd door een man met een lange jas. Ze lopen om de piano heen. De man werpt een snelle blik in de kast, voelt aan de snaren en controleert het stemblok. Het duurt niet lang, een paar minuten hooguit. Dan verdwijnen ze weer door de grote deur. Diezelfde dag nog wordt de piano opgehaald. De opkoper is er zelf niet bij, druk als hij is met andere zaken. De piano wordt in zijn magazijn gezet, naast de vele andere.
Pas weken later vindt de opkoper tijd om de ingekochte voorraad eens nader te inspecteren. Zijn handelsinstinct heeft al heel wat mooie instrumenten weten te vinden. De kerkpiano was niet gelijk zijn favoriet; vervallen en verstoft als die is, is het maar de vraag of hij wat gaat opleveren. Maar als hij er opnieuw naar kijkt, valt hem wat op. De binnen- en buitenkant van de kast zijn één geheel. En het raam waar de snaren op gespannen staan lijkt van gietijzer te zijn. Dat is bij nieuwere piano’s heel gewoon, maar voor zo’n oude piano kan dat eigenlijk maar één ding betekenen. En nu hij nog eens kijkt, ziet hij andere kenmerken: de vorm van het front, de zithoogte, de breedte van het klavier. Snel slaat hij twee, drie akkoorden aan. Ze zijn snerpend vals, maar met onmiskenbare klankkleur.
De man voelt zijn hart sneller kloppen als hij de piano voorzichtig tussen de andere instrumenten vandaan haalt en de kast losmaakt. Hij weet nu precies wat hij zoekt. Met zijn handen veegt hij het stof van de klankkast, eerst langzaam, dan steeds sneller. En daar, in de hoek van het stembord, staat zijn vermoeden in gietijzer gegoten. Deze onooglijke, vervallen en valse piano is een Steinway & Sons, gebouwd in 1912 door Henrich Steinweg, de koning onder de pianobouwers.
Trillend komt hij overeind. In een dramatische beweging steekt hij zijn handen in de lucht. Zijn ogen glimmen ongelovig. Hij heeft zojuist de hoofdprijs gewonnen.

HERSTEL
Bevend komt de man onder de piano vandaan. Dit keer beeft hij niet van emotie, maar van pure inspanning. Al maanden is hij aan het werk. Na zijn ontdekking heeft hij al zijn projecten overgedragen om zich te kunnen richten op dat ene. Al vrij snel was het hem duidelijk: deze piano verdient het om weer te worden wat hij ooit was. Deze piano moet de mensen weer laten zingen.
Met enthousiasme was hij aan de slag gegaan, en het leek aanvankelijk aardig op te schieten. Maar met elke stap voorwaarts zette hij er twee achteruit. Het klankbord was intact maar volledig scheefgezakt. Muizen hadden de binnenkant onder handen genomen. Alle snaren moesten minutieus worden schoongemaakt en opnieuw gespannen. De restauratie van de hamers was een heidens karwei gebleken: zesennegentig keer schuren en vijlen. Al het hout moest worden geschuurd en opnieuw gelakt en alle toetsen moesten worden voorzien van nieuw ivoor. Er leek geen einde aan te komen.
En met het voortschrijden van de tijd kwam ook de onzekerheid. Zou het lukken? Was de piano al dat werk wel waard? Ben ik wel de juiste man om dit te doen?
Wonderlijk genoeg kwam vaak juist op zo’n moment de pianist binnenstappen. Die was er opeens geweest, een paar dagen na de ontdekking, en had zo mogelijk nog enthousiaster gereageerd. Gedeelde vreugd is dubbele vreugd. Elke keer als de pianist er was, speelde hij op de piano. En elke keer klonk dat een beetje mooier, elke keer leek de piano te zeggen: ik ben het waard, ik kan het! En elke keer kreeg de restaurateur weer moed om door te gaan. Op naar dat ene doel: het concert.

MUZIEK
Het is maanden geleden dat de restaurateur begon. Nu staat hij hier, klaar met zijn werk. De pianist is er. De kerk stroomt vol. De mensen lachen, praten, schuifelen naar hun plaats. Velen kijken nieuwsgierig om zich heen, een enkeling die hier lang geleden elke zondag kwam, wijst naar de ramen en het plafond.
Dan wordt het stil. In het hart van de kerk, op een kleine verhoging, staat de piano. Slechts een enkeling weet dat dit bijna dezelfde plek is als waar zij honderd jaar geleden werd neergezet. De pianist weet het en voelt het gewicht van het moment.
De eerste toon klinkt. Zuiver en helder, maar ook breekbaar. De tweede volgt, de derde, de vierde. De kerk vult zich met het kenmerkende Steinway-geluid. Transparant, helder, authentiek. De binnen- en buitenkant uit één stuk. Subtiel, maar onmiskenbaar. De muziek vult niet alleen de kerk, zij vult de mensen. Steeds meer van hen sluiten hun ogen, alsof een onzichtbare hand ze sluit, alsof ze met hun oren kijken. De perfecte harmonie, de meeslepende melodie – ze zijn in een andere wereld.
De pianist speelt en speelt. Het is alsof de piano het zelf doet, alsof de pianist het instrument is geworden. En uit de harmonie ontstaat opeens een melodie die iedereen kent. Een eerste bezoeker neuriet mee. Een tweede volgt. Het neuriën wordt gezang, het gezang zwelt aan: Hallelujah, for the Lord God reigneth…
De mensen zingen weer.
