Kieskeuriger dan God

Het raam was zo schoon dat ze de boot tot aan de horizon kon volgen. Ze keek uit over de baai, met links en rechts de groene heuvels en voor zich de kristalgroene zee onder een strakblauwe hemel. En daar in de verte dat stipje, haar boot, haar eerste en enige echte bezit, waar ze elke centimeter van kende en waar ze zoveel uren op had doorgebracht.

Ze deed een stap naar achteren. Het penthouse was nog leger dan anders, nu ze haar weinige spullen eruit had gehaald en als laatste service het grote raam had gelapt. Zo thuis als de boot was geweest, zo vreemd had deze plek altijd gevoeld. Ze keek nog eens om zich heen en voelde niets dan opluchting.

Ze liet zich met haar rug langs de muur op de grond glijden. Veertien jaar geleden was dit het paradijs geweest, toen ze uit Amsterdam naar de Rivièra was komen backpacken. Ze had zich heel wat gevoeld: jong, aantrekkelijk, gewillig. Ze had de rijken der aarde om haar vinger gewonden.

Maar het paradijs was de hel geworden. De feesten verloren hun glans. Zij werd ouder, minder aantrekkelijk, minder gewillig. Rijkdom was vluchtig: behalve haar twaalf meter lange schuilplaats op het water bezat ze helemaal niets. En het enige waar ze steeds meer van kreeg was afkeer – van haar leven, van haar vriendjes, maar bovenal van haarzelf.

In veertien dagen tijd was alles veranderd. Vanaf het moment dat ze G ontmoette en in de ogen keek zag ze dat hij anders was. Hij zag haar staan. Zijn woorden waren als balsem voor haar ziel. Hij bewoog zelfverzekerd zonder arrogant te zijn. Nee, het was geen platte romantiek. Dit ging veel dieper – alsof hij haar door en door kende, alsof ze niets meer verborgen hoefde te houden, zich nergens voor hoefde te schamen, volledig vrij mocht zijn. Het was alsof de bom insloeg, alsof ze wakker werd, alsof ze opnieuw geboren werd. Ze kon nauwelijks woorden vinden om te beschrijven hoe anders ze zich nu voelde.

S, het penthousevriendje, had alles uit de kast getrokken. Hij had geschreeuwd en geslijmd. Maar G was gewoon gebleven. En zij had niet eens meer hoeven kiezen – S wist al dat hij verloren had.

Eergisteren, in de schemering langs het water, had G een verhaal verteld: Een keer gaf een oude wijze zijn laatste geld aan een man met een slechte naam. Toen zijn omstanders dit zagen, reageerden zij vol onbegrip en begonnen hem te berispen. Maar de wijze zei: ‘Moet ik dan kieskeuriger zijn dan God, die het aan mij gegeven heeft?’

En voor dat ze het wist was ze opgestaan en teruggelopen naar de flat. Ze had de sleutels van de boot gepakt en aan S gegeven. Hij was er direct mee vandoor gegaan.

Nu was de flat leeg en waren de ramen schoon. Ze stond op en zag zichzelf in de spiegeling. Het was alsof ze de rimpels van de tijd, de kilo’s van verveling, de grauwheid van zelfhaat had weggepoetst. Dat er iemand was die van haar kon houden, dat besef had alles veranderd. Ze draaide zich om en trok de deur achter zich dicht.


Citaat uit: Godenstrijd, E.J. Ouweneel 2020

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.